- connaître
- connaître [konnetr]I 〈onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ connaître de • bevoegd zijn om te berechtenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 〈iemand, iets〉kennen ⇒ 〈iemand ook〉 leren kennen ⇒ 〈iets ook〉 weten, op de hoogte zijn van, verstand hebben van♦voorbeelden:1 connaître la faim • weten wat honger lijden betekentconnaître qn. de nom • iemand van naam kennenconnaître un grand succès • veel succes hebbenfaire connaître qc. à qn. • iemand iets meedelense faire connaître • zich bekendmaken; zich doen geldenfaire connaître qn. • iemand bekendheid gevença me connaît • dat heb ik meer gedaanje ne lui connaissais pas ce talent • ik wist niet dat hij daarin zo begaafd wasne connaître que son devoir • alleen maar zijn plicht zienil ne connaît que cela • hij kent dat erg goed; 〈ook〉hij heeft alleen maar oog daarvooril ne connaît rien à la littérature • hij weet niets van literatuur→ fruitIII se connaître 〈wederkerend werkwoord〉1 elkaar, zichzelf kennen♦voorbeelden:1 s'y connaître en qc. • verstand hebben van iets, iets goed kunnenv1) kennen2) leren kennen3) weten, verstand hebben (van)
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.